Om de redenen aangegeven in B.9 van het arrest van het Hof nr. 81/98 van 7 juli 1998, vertonen de vorderingen tot tussenkomst, in zoverre zij hun oorsprong vinden in het feit dat ten grondslag ligt aan de oorspronkelijke vordering, - met inbegrip van die welke niet kunnen worden gelijkgesteld met een tegenvordering - dezelfde eenheid van procesvoering als de tegenvorderingen; daaruit volgt dat het in artikel 620 gemaakte verschil in behandeling tussen die twee categorieën van partijen in het geding niet verantwoord is.
Pour les motifs énoncés au B.9 de l'arrêt de la Cour n° 81/98 du 7 juillet 1998, en tant qu'elles s'appuient sur le fait qui sert de fondement à la demande originaire, les demandes en intervention - en ce compris celles qui ne peuvent être assimilées à une demande reconventionnelle - présentent la même unité de procédure que les demandes reconventionnelles; il s'ensuit que la différence de traitement faite par l'article 620 entre ces deux catégories de parties à la cause n'est pas justifiée.