2. Ten aanzien van de activiteiten van scheepvaartondernemingen in verband met de verlening van internationale zeevervoersdiensten, met inbegrip van het intermodale vervoer dat ten dele over zee plaatsvindt, staat iedere partij de vestiging en de werkzaamheden op haar grondgebied toe van dochterondernemingen en filialen van scheepvaartondernemingen van de andere partij, onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke worden toegepast ten aanzien van de eigen scheepvaartondernemingen of dochterondernemingen en filialen van scheepvaartondernemingen uit derde landen, indien deze gunstiger zijn.
2. Dans le cadre des activités exercées par les compagnies maritimes pour la prestation de services internationaux de transport maritime, y compris ceux de transport intermodal comprenant une partie maritime, chaque partie autorise l'établissement et l'exploitation, sur son territoire, de filiales ou de succursales des compagnies de l'autre partie dans des conditions non moins favorables que celles accordées à ses propres compagnies ou aux filiales ou succursales des compagnies de tout pays tiers, si ces dernières sont plus favorables.