Artikel 108 van het Statuut bepaalt immers dat een veroordeelde persoon die is gedetineerd in de Staat belast met de tenuitvoerlegging van de straf, niet kan worden vervolgd, veroordeeld of uitgeleverd aan een derde Staat wegens gedragingen begaan voorafgaand aan zijn overbrenging naar de Staat belast met de tenuitvoerlegging, tenzij het Hof op verzoek van die laatste Staat die vervolging, veroordeling of uitlevering heeft goedgekeurd.
L'article 108 du Statut dispose en effet que le condamné détenu par l'État chargé de l'exécution de la peine ne peut être poursuivi, condamné ou extradé vers un État tiers pour un comportement antérieur à son transfèrement dans l'État chargé de l'exécution, à moins que la Cour n'ait n'approuvé ces poursuites, cette condamnation ou cette extradition à la demande de l'État chargé de l'exécution.