2. De identificatiemiddelen die op de goederen of de vervoermiddelen zijn aangebracht, mogen alleen worden verwijderd of vernietigd door de douaneautoriteiten of door marktdeelnemers die door deze autoriteiten daartoe zijn gemachtigd, tenzij ten gevolge van niet te voorziene omstandigheden of overmacht het verwijderen of vernietigen ervan voor het behoud van de goederen of de vervoermiddelen absoluut noodzakelijk is.
2. Les moyens d’identification apposés sur les marchandises ou sur les moyens de transport ne peuvent être enlevés ou détruits que par les autorités douanières ou, lorsque ces dernières les y autorisent, par les opérateurs économiques, à moins que, par suite d’un cas fortuit ou de force majeure, leur enlèvement ou leur destruction ne soit indispensable pour assurer la sauvegarde des marchandises ou des moyens de transport.