De verklaring in overweging I van het ontwerpverslag dat uit een zaak betreffende de bevoegdheid van de Gemeenschap op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot artikel 295 van het EG-Verdrag (zaak C-119/75: Terrapin – Terranova [1976], Jurispr. blz. 1039) zou blijken dat de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van eigendom "altijd moet worden uitgeoefend onder eerbiediging van de fundamentele beginselen van het Gemeenschapsrecht, zoals het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal" laat zien dat de jurisprudentie met betrekking tot artikel 295 principieel verkeerd wordt geïnterpreteerd.
De plus, le considérant J du projet de rapport selon lequel une affaire touchant à la compétence de la Communauté en matière de droit de propriété intellectuelle au titre de l'article 295 du traité (affaire 119/75 Terrapin c/Terranova 1976 ECR 1039) et que la jurisprudence de la Cour de justice confirme que la compétence des États membres en la matière doit toujours être appliquée selon les principes fondamentaux du droit communautaire tels que la libre circulation des biens, des personnes, des services et des capitaux trahit une interprétation erronée de la jurisprudence afférente à l'article 295.