18. stelt vast dat in de periode 1996-2002 de begroting van de EU (met 15 lidstaten) groeide met 8,2%, terwijl de nationale begrotingen met gemiddeld 22,9% groeiden, hetgeen de rigiditeit en zuinigheid van de takken van de begrotingsautoriteit illustreert;
18. fait observer qu'au cours de la période allant de 1996 à 2002, le budget de l'UE (quinze États membres) a augmenté de 8,2%, cependant que les budgets nationaux progressaient en moyenne de 22,9%, ce qui illustre la rigueur et la parcimonie des branches de l'autorité budgétaire;