Volgens de verzoekende partij is de verjaring
stermijn van dertig jaar niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de G
rondwet, enerzijds, omdat de inrichtende machten of de personen die te goeder trouw onverschuldigde bedragen hebben ontvangen op eenzelfde wijze worden behandeld als zij die de onverschuldigde sommen door bedrieglijke handelingen of door valse verklaringen hebben verkregen, anderzijds, omdat een verjaringstermijn van dertig jaar buitensporig is geworden sinds een wet van 10 juni 1998 de gemeenrechtelijke termi
jn van ver ...[+++]jaring op tien jaar heeft gesteld (artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek).
Selon la partie requérante, le délai de prescription de trente ans est incompatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution au motif, d'une part, que les pouvoirs organisateurs ou les personnes qui ont perçu de bonne foi des montants indus sont traités de la même manière que ceux qui ont obtenu les sommes indues par des manoeuvres frauduleuses ou des déclarations fausses et, d'autre part, qu'un délai de prescription de trente ans est devenu exorbitant depuis qu'une loi du 10 juin 1998 a porté à dix ans le délai de prescription de droit commun (article 2262bis du Code civil).