« De inburgeraar, vermeld in artikel 5, § 1, 1° en 3°, van het decreet, en de inburgeraar, vermeld in artikel 3, § 1, van het decreet, als hij geen inkomsten verwerft via een wachtuitkering, een werkloosheidsuitkering, maatschappelijke dienstverlening of een leefloon, die beroepsmatig werkzaam wordt bij de start van of tijdens het vormingsprogramma, kan een beroep doen op de bepalingen, vermeld in artikel 3, § 6, en artikel 5, § 5, van het decreet, naargelang het geval, zodra hij kan bewijzen dat hij beroepsmatig werkzaam is.
« L'intégrant, mentionné à l'article 5, § 1, 1° et 3°, du décret, et l'intégrant, mentionné à l'article 3, § 1, du décret, s'il n'acquiert pas de revenus par le biais d'une allocation d'attente, d'une allocation de chômage, d'une aide sociale ou d'un revenu d'intégration sociale, qui exerce une activité professionnelle au début ou lors du programme de formation, peut faire appel aux dispositions, mentionnées aux articles 3, § 6 et 5, § 5 du décret, selon le cas, dès qu'il sait prouver qu'il exerce une activité professionnelle.