5. hanteren de gepaste terminologie in verband met bewerkingen : optelling, som, termen van een som, aftrekking, verschil, vermenigvuldiging, product, factoren van een product, deling, quotiënt, deeltal, deler, rest, percent, kwadraat, vierkantswortel, macht, grondtal, exponent, tegengestelde, omgekeerde, absolute waarde, gemiddelde.
5. utilisent la terminologie appropriée en rapport avec les opérations : addition, somme, termes d'une somme, soustraction, différence, multiplication, produit, facteurs d'un produit, division, quotient, dividende, diviseur, reste, pour cent, carré, racine carrée, puissance, base, exposant, opposé, inverse, valeur absolue, moyenne.