Moet bij de toepassing van artikel 28, lid 2, van het kaderbesluit onder de term „uitvoerende lidstaat” worden verstaan de lidstaat waaruit een persoon aanvankelijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel aan een andere lidstaat is overgeleverd, of laatstgenoemde lidstaat, waaruit die persoon is overgeleverd aan een derde lidstaat, die nu om een verdere overlevering aan een vierde lidstaat wordt verzocht?
Faut-il entendre aux fins de l’application de l’article 28, paragraphe 2, de la décision-cadre [2002/584/JAI] par État membre d’exécution l’État à partir duquel l’intéressé a été initialement remis en vertu d’un mandat d’arrêt européen à un autre État membre ou bien ce deuxième État membre à partir duquel l’intéressé a été remis à un troisième État membre à qui il est maintenant demandé de remettre la personne à un quatrième encore?