Uit hetgeen voorafgaat volgt dat, in de hypothese van artikel 319, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, de rechter bij wie een verzoek aanhangig is gemaakt tot erkenning van het minderjarige, niet ontvoogde kind door een man wiens vaderschap niet wordt betwist, steeds controle mag uitoefenen op het belang dat het kind heeft bij het vaststellen van die afstamming.
Il résulte de ce qui précède que, dans l'hypothèse de l'article 319, § 3, du Code civil, le juge saisi d'une demande de reconnaissance de l'enfant mineur non émancipé par un homme dont la paternité n'est pas contestée peut toujours exercer un contrôle de l'intérêt de l'enfant à voir établie cette filiation.