Wat de draagwijdte van de prejudiciële vragen betreft, dient de eerste vraag zonder voorwerp te worden verklaard in zoverre zij, ten aanzien van artikel 320, voor de kandidaat voor de erkenning de onmogelijkheid opwerpt om « met alle wettelijke middelen
het bewijs van zijn vaderschap te leveren » : artikel 320 heeft dit immers geenszins tot voorwerp en beperkt zich tot de mogelijkheid het vaderschap van de echtgeno
ot van de moeder te doen vervallen door de machtiging te krijgen om het kind te erkennen; de rechtbank beperkt zich ertoe
...[+++] na te gaan of de voorwaarden van artikel 320 zijn vervuld en controleert noch de juistheid van de erkenning, noch de opportuniteit ervan.
En ce qui concerne la portée des questions préjudicielles, la première doit être déclarée sans objet, en ce qu'elle évoque, au sujet de l'article 320, l'impossibilité pour le candidat à la reconnaissance de « faire la preuve par toutes voies de droit de sa paternité » : en effet, l'article 320 n'a nullement cet objet, se limitant à permettre de faire tomber la paternité du mari de la mère en obtenant l'autorisation de reconnaître l'enfant; se bornant à vérifier le respect des conditions de l'article 320, le tribunal ne vérifie ni l'exactitude de la reconnaissance, ni son opportunité.