Die leidt immers tot een verbod de facto voor de verzoeker om het vermogen dat hij tijdens zijn beroepsloopbaan heeft opgebouwd geheel of gedeeltelijk te blijven behouden en vormt dus een discriminerende inbreuk op de vrijheid van vereniging, de vrijheid van handel en nijverheid en een flagrante inbreuk, zonder tegenprestatie, op het bij artikel 16 van de Grondwet erkende eigendomsrecht.
Elle aboutit en effet à une interdiction de facto pour le requérant de continuer à détenir tout ou partie du patrimoine qu'il a acquis durant sa carrière professionnelle et constitue donc une atteinte discriminatoire à la liberté d'association, à la liberté de commerce et d'industrie et une atteinte flagrante et sans contrepartie au droit de propriété reconnu par l'article 16 de la Constitution.