De in B.2.3 aangehaalde memorie van toelichting toont aan dat de decreetgever, door die voorwaarde inzake taalkennis op te leggen, de bedoeling had zich ervan te vergewissen dat, enerzijds, de regelgeving ter zake en de richtlijnen van Kind en Gezin zouden worden begrepen en correct zouden worden toegepast in de kinderopvanglocatie en dat, anderzijds, de betrekkingen met de Nederlandstalige ouders zouden worden vergemakkelijkt.
L'exposé des motifs cité en B.2.3 montre que l'intention du législateur décrétal, en imposant cette condition de connaissances linguistiques, était de s'assurer que, d'une part, la réglementation en la matière et les directives de Kind en Gezin soient comprises et appliquées correctement dans la structure d'accueil et que, d'autre part, les relations avec les parents néerlandophones soient facilitées.