De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 36bis van de jeugdbeschermingswet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat enkel het openbaar ministerie en niet de burgerlijke partij een persoon die op het ogenblik van de feiten ouder dan 16 jaar en jonger dan 18 jaar is, kan dagvaarden voor de politierechtbank wegens de in die bepaling vermelde overtredingen, terwijl krachtens artikel 145 van het Wetboek van Strafvordering de burgerlijke partij op gelijke voet met het openbaar ministerie de meerderjarige betichte rechtstreeks kan dagvaarden voor diezelfde inbreuken.
La question préjudicielle consiste à demander à la Cour si l'article 36bis de la loi relative à la protection de la jeunesse viole les articles 10 et 11 de la Constitution, en ce que seul le ministère public, et non la partie civile, peut citer devant le tribunal de police une personne âgée de plus de 16 ans et de moins de 18 ans au moment des faits, pour des infractions mentionnées dans cette disposition, alors qu'en vertu de l'article 145 du Code d'instruction criminelle la partie civile peut, sur un pied d'égalité avec le ministère public, citer directement un prévenu majeur pour ces mêmes infractions.