De combinatie van beide arresten nr. 62/94 van 14 juli 1994 en nr. 66/2003 van 14 mei 2003 brengt de verwijzende recht
er ertoe het Hof te vragen of er sprake is van een schending van de beginselen van gelijkheid en
niet-discriminatie, vermits de rechtspraak van het Hof ertoe leidt dat de rechter bij het beoordelen van de vordering tot vernietiging van de erkenning van een minderjarig, niet ontvoogd kind, jonger dan vijftien jaar, v
...[+++]an wie de moeder onbekend, overleden dan wel in de onmogelijkheid is haar wil te kennen te geven, door een man van wie niet wordt betwist dat hij niet de biologische vader is, geen controle kan uitoefenen wat betreft het belang dat het kind erbij heeft dat zijn afstamming van vaderzijde via een erkenning wordt vastgesteld, terwijl de rechter wel over die bevoegdheid beschikt in het kader van artikel 319, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, dat de hypothese betreft van de erkenning van een minderjarig, niet ontvoogd kind van wie de moeder bekend, in leven en in staat is haar wil te kennen te geven. La lecture conjointe des arrêts n 62/94 du 14 juillet 1994 et 66/2003 du 14 mai 2003 amène le juge a quo à demander à la Cour s'il y a violation des principes d'égalité et de non-discrimination, étant donné que la jurisprudence de la Cour conduit à ce que
le juge, lors de l'examen de l'action en nullité de la reconnaissance d'un enfant mineur non émancipé âgé de moins de quinze ans dont la mère est inconnue, décédée ou dans l'impossibilité de manifester sa volonté, opérée par un homme dont la non-paternité biologique n'est pas contestée, ne peut exercer aucun contrôle relatif à l'intérêt que l'enfant possède à voir établie sa filiation p
...[+++]aternelle par reconnaissance, cependant que le juge dispose de ce pouvoir dans le cadre de l'article 319, § 3, du Code civil, qui concerne l'hypothèse de la reconnaissance d'un enfant mineur non émancipé, dont la mère est connue, en vie et en mesure de manifester sa volonté.