Het heeft zich uitgesproken in de volgende bewoordingen: " Overwegende dat het bestreden arrest eiser onder meer veroordeelt tot een gevangenisstraf van 44 maanden en zijn onmiddellijke aanhouding beveelt; dat niet blijkt dat eiser zich op het tijdstip van het instellen van zijn voorziening in hechtenis bevond; Overwegende dat krachtens de artikelen 421 van het Wetboek van strafvordering en 2 van de wet van 10 februari 1866, het cassatieberoep dat ingesteld wordt door een
beklaagde tegen het veroordelend arrest waarbij hij tot een vrijheidsstraf is veroordeeld en waarbij zijn onmiddellijk aanhouding is bevolen, slechts ontvankelijk is
...[+++]indien hij die zich voorziet, zich op dat ogenblik effectief in hechtenis bevindt; Overwegende evenwel dat de onontvankelijkheid van de voorziening die uitsluitend is gestoeld op de omstandigheid dat eiser zich niet als gevangene is komen aanmelden ter uitvoering van de rechterlijke beslissing die het voorwerp van deze voorziening uitmaakt, de betrokkene ertoe verplicht zich dan reeds de vrijheidsbeneming op te leggen die uit de bestreden beslissing voortvloeit, alhoewel deze beslissing pas definitief wordt door de uitspraak over de voorziening of het verstrijken van de voorzieningstermijn; Dat zodoende, met schending van artikel 6.1 EVRM, aan eiser een last wordt opgelegd die onevenredig zijn recht van toegang tot de bevoegde rechter belemmert; " Dan bevestigt het Hof ook de rechtstreekse werking van de ingeroepen bepaling in de interne rechtsorde.Elle s'est prononcée dans les termes suivant
s : « Attendu que l'arrêt attaqué condamne notamment le demandeur à une peine d'emprisonnement de quarante-quatre mois, et ordonne son arrestation immédiate ; qu'il n'apparaît pas que le demandeur se trouvait en détention au moment de former son pourvoi ; attendu qu'en vertu des articles 421 du Code d'instruction criminelle et 2 de la loi du 10 février 1866, le pourvoi en cassation formé par un prévenu contre la décision le condamnant à une peine privative de liberté et ordonnant son arrestation immédiate n'est recevable que si la personne qui se pourvoit se trouve effectivement en détention
...[+++]au moment de former ledit pourvoi : attendu que, toutefois, l'irrecevabilité du pourvoi fondée uniquement sur la circonstance que le demandeur ne s'est pas constitué prisonnier en exécution de la décision judiciaire faisant l'objet de ce pourvoi, contraint l'intéressé à s'infliger d'ores et déjà à lui-même la privation de liberté résultant de la décision attaquée alors que cette décision ne peut être considérée comme définitive aussi longtemps qu'il n'a pas été statué sur le pourvoi et que le délai de recours ne s'est pas écoulé ; qu'ainsi, en violation de l'article 6 §1 de la CEDH, le demandeur se voit imposer une charge qui porte atteinte de façon disproportionnée à son droit d'accès au jugement compétent». La Cour confirme ensuite que cette disposition a des effets directs dans l'ordre juridique interne.