Door de wijzigingen aangebracht in het Kieswetboek bij de artikelen 21 tot 23 van de wet van 14 april 2009 houdende verscheidene wijzigingen inzake verkiezingen van toepassing te verklaren op de daders van misdrijven, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van die wijzigingen niet het voorwerp waren van een definitieve veroordeling, doch zulks niet te doen op de daders van misdrijven die op dat ogenblik het voorwerp waren van een definitieve veroordeling, heeft de wetgever een maatregel genomen vanuit de zorg om, voor de toekomst, de ongrondwettigheid die het Hof heeft vastgesteld in zijn arrest nr. 187/2005, ongedaan te maken.
En rendant les modifications apportées au Code électoral par les articles 21 à 23 de la loi du 14 avril 2009 portant diverses modifications en matière électorale applicables aux auteurs d'infractions n'ayant pas fait l'objet, au moment de l'entrée en vigueur de ces modifications, d'une condamnation définitive, mais en ne disposant pas de même à l'égard des auteurs d'infractions ayant fait l'objet, à ce moment, d'une condamnation définitive, le législateur a pris une mesure guidée par le souci de mettre fin, pour l'avenir, à l'inconstitutionnalité constatée par la Cour dans son arrêt n° 187/2005.