In tegenstelling tot de vordering van de opdrachtgever van bouwwerken die geconfronteerd wordt met een gebrek dat de stevigheid van het gebouw niet in gevaar brengt, zij het een zichtbaar gebrek waarvoor bij de oplevering voorbehoud werd gemaakt, dan wel een verborgen gebrek, waarop de verjaringstermijn van tien jaar, bepaald in artikel 2262bis, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is, termijn die kan worden gestuit of geschorst, is op de vordering van de opdrachtgever die geconfronteerd wordt met een ernstig gebrek dat de stevigheid van het gebouw i
n gevaar brengt, de vervaltermijn van tien jaar, bepaald in de artikelen 1792
...[+++]en 2270 van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing, termijn die niet kan worden gestuit of geschorst.
A la différence de l'action du maître de l'ouvrage confronté à un vice qui ne met pas en péril la solidité de l'édifice, qu'il s'agisse d'un vice apparent, pour lequel des réserves ont été formulées lors de la réception, ou d'un vice caché, qui est soumise au délai de prescription de dix ans prévu par l'article 2262bis, § 1, du Code civil, délai qui peut être interrompu ou suspendu, l'action du maître de l'ouvrage confronté à un vice grave mettant en péril la solidité de l'édifice est soumise au délai de forclusion de dix ans prévu par les articles 1792 et 2270 du Code civil, délai qui ne peut être ni interrompu ni suspendu.