In het tweede onderdeel van het der
de middel voeren de verzoekende partijen aan dat de artikelen 44/3, § 2, 44/11/5, § 2, 44/11/9, §§ 1 en 2, 44/11/10, 44/11/11 en 44/11/12 van de wet op het politieambt, zoals ingevoegd bij de artikelen 9, 28, 32, 33, 34 en 35 van de bestreden wet, niet bestaanbaar zijn met het recht op eerbiediging van het privéleven, zoals gewaar
borgd bij de in B.7 vermelde referentienormen, doordat de wetgever met betrekking tot de erin bepaalde aangelegenheden de uitvoerende macht te verregaan
...[+++]de bevoegdheden heeft toegewezen.
Dans la seconde branche du troisième moyen, les parties requérantes allèguent que les articles 44/3, § 2, 44/11/5, § 2, 44/11/9, §§ 1 et 2, 44/11/10, 44/11/11 et 44/11/12 de la loi sur la fonction de police, tels qu'ils ont été insérés par les articles 9, 28, 32, 33, 34 et 35 de la loi attaquée, ne sont pas compatibles avec le droit au respect de la vie privée, garanti par les normes de référence mentionnées en B.7, en ce que le législateur a conféré au pouvoir exécutif des compétences excessives en ce qui concerne les matières qui sont réglées dans ces articles.