Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 39/73, § 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, in zoverre het bepaalt
dat de termijn van vijftien dagen voor de partijen om te vragen om te worden gehoord loopt vanaf de datum van verzending van de bes
chikking waarbij de kamervoorzitter van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen of de door hem aangewezen rechter de partijen er
...[+++]van in kennis stelt dat de kamer zonder een terechtzitting uitspraak zal doen, terwijl voor de adressaten van administratieve beslissingen de termijnen pas beginnen te lopen vanaf het ogenblik dat zij daadwerkelijk kennis nemen van de beslissingen waarvan hun kennis wordt gegeven.La Cour est interrogée sur la compatibilité, avec les articles 10 et 11 de la Constitution, de l'article 39/73, § 2, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers en ce qu'il dispose que le délai de quinze jours ouvert aux parties pour demander à être entendues court à partir de l'envoi de l'ordonnance par laquelle le président de la chambre du Conseil du contentieux des étrangers ou le juge qu'il désigne notifie aux parties que la chambre stat
uera sans audience, alors que pour les destinataires de décisions administratives, les délais ne commencent à courir qu'à partir
...[+++] du moment où ils prennent effectivement connaissance des décisions qui leur sont notifiées.