Buiten de beveiligde ruimte of de beveiligde zone, voor de beveiligingssystemen type A, en tevens buiten het voertuig voor waardevervoer, voor de beveiligingssystemen type B, mag de bewakingsagent in geen geval beschikken over middelen die hem de mogelijkheid zouden geven de registratie van de onderrichtingen, bedoeld in artikel 6, § 3 en § 4 en de verificatie door het systeem van de naleving van deze verrichtingen, te kunnen beïnvloeden, noch over middelen om de container, in welke omstandigheden dan ook, te openen.
En dehors de l'espace protégé ou de la zone protégée, pour un système de neutralisation type A, et également en dehors du véhicule de transport de valeurs, pour un système de neutralisation type B, l'agent de gardiennage ne peut, en aucun cas, disposer de moyens qui lui donneraient la possibilité d'influencer l'enregistrement des informations, visées à l'article 6, §§ 3 et 4 du présent arrêté, et la vérification par le système, du suivi de ces opérations, ni de moyens lui permettant l'ouverture du conteneur, quelles que soient les circonstances.