Ingevolge art. 47, lid 3 van de wet van 8 a
pril 1965 aangevuld door art. 10 van de wet van 15 mei 2006, doet het verval van de strafvordering ten aanzien van de in artikel 36, 4° van de wet van 8 april 1965, bedoelde persoon, ingevolge de tenuitvoerlegging van een in artikel 45quater van de wet van 8 april 1965 bedoelde bemiddeling, geen afbreuk aan de rechten van de slachtoffers en van de in hun rechten gesubrogeerde personen om een schadevergoeding te verkrijgen, mits het betreffende slachtoffer niet heeft deelgenomen aan de bemiddeling of heeft deelgenomen aan een bemiddeling waarvan het akkoord uitdrukkelij
k aangeeft ...[+++] dat niet volledig tegemoetgekomen is aan de materiële gevolgen van het als misdrijf omschreven feit.Conformément à l'art. 47, alinéa 3 de la loi du 8 avril 1965 complété par l'art. 10 de la loi du 15 mai 2006, l'extinction de l'action publique à l'égard de la personne visée à l'article 36, 4° de la loi du 8 avril 1965 à la suite de la mise en oeuvre d'une médiation visée à l'article 45quater de la loi du 8 avril 1965, ne préjudicie pas aux droits des victimes et des personnes subrogées dans leurs droits d'obtenir une indemnisation, à condition que la victime n'ait pas participé à la médiation ou qu'elle ait partic
ipé à une médiation dont l'accord mentionne explicitement qu'il n'a pas été remédié entièrement aux conséquences matérielles
...[+++] du fait qualifié infraction.