Om de diervoederproducent in staat te stellen de niet te voorkomen versleping te beheersen moet voor voeders voor minder gevoelige niet-doeldiersoorten een versleping van omstreeks 3 % van het toegestane maximumgehalte worden overwogen, en voor voeders voor gevoelige niet-doeldiersoorten en voeders die gebruikt worden in de periode vóór het slachten, een versleping van omstreeks 1 % van het toegestane maximumgehalte.
Afin de permettre aux fabricants d’aliments pour animaux de maîtriser les transferts inévitables, il convient de considérer comme acceptable un taux de transfert correspondant à environ 3 % de la teneur maximale autorisée pour les aliments destinés aux animaux non cibles les moins sensibles, et un taux de transfert d’environ 1 % de la teneur maximale autorisée pour les aliments destinés aux animaux non cibles sensibles et les aliments utilisés pendant la période précédant l’abattage.