De wetgever vermo
cht redelijkerwijze ervan uit te gaan dat een einde diende te worden gemaakt aan het verschil in behandeling dat bestond tussen de private ondernemingen en de autonome overheids
bedrijven, door een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen in te stellen ten gunste van de tweede categorie, zonder
dat stelsel uit te breiden ...[+++] tot de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.
Le législateur a pu raisonnablement considérer qu'il convenait de mettre fin à la différence de traitement existant entre les entreprises privées et les entreprises publiques autonomes en instaurant un système d'avantages non récurrents liés aux résultats au bénéfice de la deuxième catégorie, sans étendre ce système aux structures de coopération intercommunales.