Het
gegeven dat bij de voorwaardelijk in vrijheid gestelden de proeftijd nodig voor eerherstel aldus samenvalt, minstens voor een gedeelte, met
de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zodat die proeftijd in de regel korter zal zijn dan in geval van toepassing van de algemene regel bedoeld in artikel 625, 4°, van het Wetboek van Strafvordering, kan evenmin als
onevenredig worden beschouwd, gelet op de voorwaarde
dat de de ...[+++]finitieve invrijheidstelling moet zijn verkregen ten tijde van het indienen van de aanvraag tot herstel in eer en rechten, hetgeen ten vroegste één jaar vóór het verstrijken van de in artikel 626 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde proeftijd kan gebeuren.La circonstance que, pour les personnes en liberté con
ditionnelle, le temps d'épreuve pour la réhabilitation coïncide, tout au moins en partie, avec le temps d'épreuve de la libération conditionnelle, de sorte que ce temps d'épreuve est généralement plus court qu'en cas d'application de la règle générale visée à l'article 625, 4°, du Code d'instruction criminelle, ne peut pas non plus être considérée comme disproportionnée, vu que la libération définitive doit être acquise au moment de l'introduction de la demande en réhabilitation, ce qui peut se faire au plus tôt un an avant l'expiration du temps d'épreuve visé à l'article 626 du Code
...[+++]d'instruction criminelle.