Ieder afzonderlijk nieuw of hersteld instrument wordt gecertificeerd uit het oogpunt van de werking en de nauwkeurigheid van de aflezing en registratie, waarbij de in hoofdstuk III, onder f), punt 1, vastgelegde grenswaarden moeten worden gehanteerd, door middel van de verzegeling overeenkomstig hoofdstuk VI, onder c), punt 1, of een gelijkwaardige digitale vermelding in het datageheugen van het controleapparaat.
Tout appareil individuel, neuf ou réparé, est certifié, en ce qui concerne son bon fonctionnement et l'exactitude de ses indications et enregistrements, dans les limites fixées au chapitre III, par le scellement prévu au chapitre VI, point c) 1, ou par une indication numérique équivalente contenue dans la mémoire de l'appareil de contrôle.