Zoals aangegeven in de parlementaire voorbereiding van artikel 151 van de Grondwet (ibid., p. 3 en pp. 27-28), kan het openbaar ministerie van de Minister van Justitie bevelen tot vervolging krijgen en moet het zich onderwerpen aan de richtlijnen van strafrechtelijk beleid die de Minis
ter kan goedkeuren, waarbij hij echter binnen het wettelijke kader moet blijven " rekening houdend met de beoordelingsmarges waarin de wetgever in de wetgevende bepalingen heeft voorzien " (wetsontwerp tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van nationaal magistraat, Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 867/6, p.
...[+++]29).
Comme l'indiquent les travaux préparatoires de l'article 151 de la Constitution (ibid., p. 3 et pp. 27-28), le ministère public peut recevoir des injonctions de poursuivre de la part du ministre de la Justice, de même qu'il doit se soumettre aux directives de politique criminelle que le ministre est susceptible d'adopter, mais en restant « dans le cadre de la loi en tenant compte de la marge d'appréciation que le législateur a prévue dans les dispositions législatives » (projet de loi instituant le Collège des procureurs généraux et créant la fonction de magistrat national, Doc. Parl., Chambre, 1996-1997, n° 867/6, p. 29).