Uit artikel 8, § 1, vierde lid, van de wet van 21 juli 1844 volgt dat, bij ontstentenis van een vaste benoeming, de toelage ontvangen door een leerkracht die bij afwezigheid van een of de titularis het hogere ambt van inspecteur voorlopig uitoefent, niet in aanmerking kan worden genomen als weddebijslag bij de berekening van het pensioen van die leerkracht.
Il découle de l'article 8, § 1, alinéa 4, de la loi du 21 juillet 1844 qu'en l'absence de nomination définitive, l'allocation perçue par un enseignant qui exerce provisoirement la fonction supérieure d'inspecteur en l'absence d'un ou du titulaire ne peut pas être prise en compte en tant que supplément de traitement entrant dans le calcul de la pension de cet enseignant.