Hierin wordt gesteld dat de kosten voor de aanmaak van identiteitskaarten door de minister van Binnenlandse Zaken worden ingevorderd bij wege van ambtshalve voorafnemingen op de rekening die op naam van de gemeenten geopend is bij een kredietinstelling die, naar gelang van het geval, voldoet aan de artikelen 7, 65 of 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en toezicht op de kredietinstellingen.
Celui-ci dispose que les frais de fabrication des cartes d'identité sont récupérés par le ministre de l'Intérieur par voie de prélèvements d'office sur le compte ouvert au nom des communes auprès d'une institution de crédit qui, selon le cas, remplit les conditions fixées aux articles 7, 65 ou 66, de la loi du 22 mars 1993 relative au statut et au contrôle des établissements de crédit.