De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over een tweevoudig onderscheid in behandeling : enerzijds, beoogt de prejudiciële vraag te vernemen of artikel 58 van het decreet van 19 december 1998 een schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat, wanneer de overtreding van artikel 56 van hetzelfde decreet is begaan op een gewestweg, de rechter de verplichting dient uit te spreke
n om een forfaitair bedrag te betalen bij wijze van bijdrage tot financiering van het Vlaams Infrastructuurfonds, terwijl die verplichting niet dient te worden uitgesproken wanneer de overtreding gebeurt op andere wegen in het Vlaamse Gewest;
...[+++] anderzijds, wordt het Hof gevraagd of artikel 58 van het decreet een discriminatie inhoudt doordat voor gewestwegen de forfaitaire bijdrageregeling geldt, terwijl op andere wegen de overtreder enkel kan zijn gehouden « tot betaling van welk bedrag dan ook wanneer bewezen is dat de overlading schade aan het wegdek heeft veroorzaakt minstens dat de omvang van de schade bewezen is ».Le juge a quo interroge la Cour au sujet d'une double différence de traitement : d'une part, il souhaite savoir si l'article 58 du décret du 19 décembre 1998 viole les articles 10 et 11 de la Constitution en ce que, lorsque l'infraction à l'article 56 du même décret est commise sur une voie régionale, le juge doit imposer le versement d'un montant forfaitaire à titre de cotisation au Fonds flamand d'infrastructure, alors que ce versement ne doit pas être imposé lorsque l'infraction a été commise sur d'autres routes en Région flamande; d'autre part, il demande à la Cour si l'article 58 du décret établit une discrimination en ce qu'un régime de cotisation forfaitaire s'applique pour les voies régionales, alors que, sur d'autres voies, l'aute
...[+++]ur de l'infraction peut seulement être tenu « de payer quelque montant que ce soit s'il est prouvé que la surcharge a causé des dégâts au revêtement routier ou, tout au moins, que l'étendue des dégâts est prouvée ».