In het licht van die twee eerste gegevens kan men zich dus met reden afvragen welke vrees, en meer nog, welke precieze motieven een Staat heeft die een reeks bilaterale akkoorden sluit om zijn onderdanen een privilege inzake rechtsspraak te geven, terwijl dat privilege bij wijze van spreken de facto reeds bestaat.
Donc, au regard de ces deux premiers éléments, il est légitime de se demander quelles sont, plus que les craintes, les motivations précises d'un État qui passe une série d'accords bilatéraux visant à accorder en quelque sorte un privilège de juridiction à ses ressortissants alors que ce privilège existe, pourrait-on dire, de facto.