overwegende dat overeenkomstig artikel 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese
Gemeenschappen, de leden van het Europees Parlement, tijdens de zittingsduur hiervan, op hun eigen grondgebied de im
muniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; overwegende dat op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad; en overwegende dat zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Pa
...[+++]rlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen,
considérant que, en vertu de l'article 10 du protocole sur les privilèges et immunités des Communautés européennes du 8 avril 1965, pendant la durée des sessions du Parlement européen, les membres de celui-ci bénéficient, sur leur territoire national, des immunités reconnues aux membres du parlement de leur pays; considérant que l'immunité ne peut être invoquée dans le cas de flagrant délit et ne peut non plus mettre obstacle au droit du Parlement européen de lever l'immunité d'un de ses membres,