De wetgever heeft in het hiervoor (B.6) geciteerde artikel 31, § 1, tweede lid, van de wet van 24 juli 1987, zoals toegevoegd bij artikel 181 van de wet van 12 augustus 2000, bepaald dat het naleven door de derde van de verplichtingen die op hem rusten inzake het welzijn op het werk, alsook instructies die door de derde worden gegeven ter uitvoering van de overeenkomst die hem met de werkgever verbindt, zowel inzake arbeids- en rusttijden als inzake de uitvoering van het overeengekomen werk, niet wordt beschouwd als de uitoefening van een gezag in de zin van dat artikel.
Dans l'article 31, § 1, alinéa 2, précité (B.6), de la loi du 24 juillet 1987, tel qu'il a été inséré par l'article 181 de la loi du 12 août 2000, le législateur a précisé que le respect, par le tiers, des obligations qui lui incombent en matière de bien-être au travail, ainsi que des instructions données par le tiers en vertu du contrat qui le lie à l'employeur, quant aux temps de travail et aux temps de repos et quant à l'exécution du travail convenu, n'était pas considéré comme l'exercice d'une autorité au sens de cet article.