Uit de voorgelegde feiten en de motivering van het verwijzingsarrest blijkt dat de prejudiciële vraag geen betrekking heeft op het verschil in behandeling dat zou voortvloeien uit artikel 48, § 3, derde lid, van de wet van 4 mei 1999 houdende diverse fiscale bepalingen, naar luid waarvan geen enkele moratoriumintrest wordt toegekend in geval van teruggave van de belasting verleend ingevolge de ontheffing van de aanslagen gevestigd in strijd met de bepalingen van artikel 6 van die wet.
Il ressort des faits de la cause et de la motivation de l'arrêt de renvoi que la question préjudicielle ne concerne pas la différence de traitement qui découlerait de l'article 48, § 3, alinéa 3, de la loi du 4 mai 1999 portant des dispositions fiscales diverses, aux termes duquel aucun intérêt moratoire n'est alloué en cas de restitution d'impôt accordée à la suite du dégrèvement des impositions établies en contradiction avec les dispositions de l'article 6 de cette loi.