Uit de in B.3 weergegeven aard van het stelsel en de basisbeginselen waarop het berust, blijkt dat de wetgever enkel tot op zekere hoogte een hulp heeft willen verlenen aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, zonder dat dit stelsel een integrale vergoeding van de schade waarborgt.
La nature du système, décrite en B.3, et les principes fondamentaux sur lesquels il repose font apparaître que le législateur n'a entendu octroyer qu'une aide limitée à des victimes d'actes intentionnels de violence, sans que ce système garantisse une réparation intégrale du préjudice.