D
e Belgische wetgever heeft deze rechtspraak in aanmerking genomen, aangezien luidens het tweede en derde lid van artikel 2bis van de voormelde wet van 15 mei 2007, ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 15 maart 1874 tot wijziging van de wet van 1 oktober 1833 op de uitleveringen en van de uitleveringswet van 15 maart 1874,
« uitlevering (...) evenmin (kan) worden toegestaan wanneer er ernstige risico's bestaan dat de persoon, indien hij wordt uitgeleverd, in de verzoekende Staat wordt onderw
...[+++]orpen aan een flagrante rechtsweigering of aan foltering of onmenselijke en onterende behandeling.
Le législateur belge a pris en compte cette jurisprudence puisqu'aux termes des alinéas 2 et 3 de l'article 2bis de la loi précitée du 15 mars 1874, insérés par l'article 4 de la loi du 15 mai 2007 modifiant la loi du 1er octobre 1833 sur les extraditions et la loi du 15 mars 1874 sur les extraditions, « L'extradition ne peut davantage être accordée s'il existe des risques sérieux que la personne, si elle était extradée, serait soumise dans l'État requérant à un déni flagrant de justice, à des faits de torture ou des traitements inhumains et dégradants.