Met de aanneming van de in het geding zijnd
e bepaling wilde de wetgever het beginsel van continuïteit bekrachtigen van de bevoegdheid van de rechter bij wie reeds een dossier aangaande een familie aanhangig is
gemaakt, omdat hij oordeelde dat die rechter het best in staat is om zich met kennis van zaken uit te spreken over een familiedossier dat wordt geopend vanaf de eerste vordering die bij de familierechtbank wordt ingesteld (artikel 725bis van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 150 van de wet van 30 juli 2013), en dat
...[+++] wordt opgevat als « één enkel dossier [...] voor de minderjarige en zijn familie » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-0682/015, p. 8).
En adoptant la disposition en cause, le législateur a voulu consacrer le principe de continuité de la compétence du juge qui a déjà été saisi d'un dossier à l'égard d'une famille, estimant que ce juge est le plus à même de se prononcer, en connaissance de cause, sur un dossier familial ouvert dès la première demande introduite auprès du tribunal de la famille (article 725bis du Code judiciaire, inséré par l'article 150 de la loi du 30 juillet 2013), et conçu comme « unique pour le mineur et sa famille » (Doc. parl., Chambre, 2010-2011, DOC 53-0682/015, p. 8).