Het Hof meent immers dat artikel 7, § 3, van de wet van 2 augustus 1963 dat het gebruik der talen in het onderwijs in de zes Brusselse randgemeenten regelt (en dat de bepalingen van artikel 6 van de wet van 30 juli 1966 overneemt), strijdig is met artikel 2 van het protocol samen gelezen met artikel 14 van het verdrag, aangezien die wetgeving bepaalt dat enkel kinderen wier ouders in die randgemeenten wonen, toegang hebben tot het Franstalig onderwijs dat in die gemeenten georganiseerd wordt.
La Cour estime, en effet, que l'article 7, § 3, de la loi du 2 août 1963, qui régit l'emploi des langues dans l'enseignement dans les six communes périphériques bruxelloises (et qui reprend les dispositions de l'article 6 de la loi du 30 juillet 1966), est contraire à l'article 2 du Protocole combiné avec l'article 14 de la Convention dans la mesure où cette législation prévoit que l'enseignement organisé en français dans ces communes n'est accessible qu'aux enfants dont les parents résident dans ces communes.
