11. definieert "gelijkheid tussen de lidstaten" als afwezigheid van ieder budgettair privilege voor welke lidstaat dan ook; erkent dat het voor sommige lidstaten moeilijk zal zijn om de lange traditie van speciale regelingen aan de inkomstenzijde en van een bepaalde verdeling van de uitgaven op te geven en dat het gerechtvaardigd kan zijn dat een hervorming
slechts geleidelijk wordt ingevoerd ("phasing out" van het oude stelsel); weigert echter om de lange traditie van budgettaire voorrechten te aanvaarden als argument voor het handhaven van een systeem dat niet lan
ger verdedigbaar is zodra ...[+++] de noodzakelijke hervormingen in gang zijn gezet; 11. définit la notion d''égalité entre États membres" comme l'absence de tout privilège budgétaire pour l'un quelconque des États membres; conçoit que certains États membres puissent éprouver des difficultés à accepter de renoncer à une longue tradition d'arrangements particuliers en matière de recet
tes et d'un certain mode de répartition des dépenses, ce qui peut justifier qu'une réforme ne soit mise en œuvre que progressivement (élimination graduelle de l'ancien système); refuse, cependant, d'accepter la longue tradition de privilèges budgétaires comme un argument en faveur du maintien d'un système qui, une fois les réformes nécessai
...[+++]res effectuées, ne sera plus justifiable;