De Ministerraad is van oordeel dat de prejudiciële vraag als onontvankelijk dient te worden afgewezen, omdat, wat het eerste en het tweede onderdeel van de
prejudiciële vraag betreft, de schending door de volledige artikelen 16 en 17 van de wet v
an 10 november 2006 wordt opgeworpen, terwijl geen enkel grondwettigheidsbezwaar wordt aangevoerd ten aanzien van artikel 16, § 1, eerste lid, a), b) en e), en tweede lid, van artikel 16, § 2, eerste lid, c) en e), en tweede lid, van artikel 16, § 3, en van artikel 17, en voor wat het derde en
...[+++] het vierde onderdeel van de prejudiciële vraag betreft, het grondwettigheidsbezwaar betrekking heeft op het toepassingsgebied van de in het geding zijnde wet, te weten artikel 3, terwijl de vraag handelt over de artikelen 8 en 9.Le Conseil des ministres estime que la question préjudicielle est irrecevable au motif que, s'agissant des deux premières branches de la question préjudicielle, l'inconstitutionnalité des articles 16 et 17 de la loi du 10 novembre 2006 da
ns leur ensemble est alléguée, alors qu'aucun grief d'inconstitutionnalité n'est invoqué à l'encontre de l'article 16, § 1, alinéa 1, a), b) et e), et alinéa 2, de l'article 16, § 2, alinéa 1, c) et e), et alinéa 2, de l'article 16, § 3, et de l'article 17, et au motif que, s'agissant des troisième et quatrième branches de la question préjudicielle, le grief d'inconstitutionnalité porte sur le champ d'ap
...[+++]plication de la loi en cause, à savoir l'article 3, alors que la question porte sur les articles 8 et 9.