Artikel 6, lid 3, onder b), EVRM bepaalt dat eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht heeft "te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging", terwijl artikel 6, lid 3, onder c), het recht verankert "zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze". Artikel 14, lid 3, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR)[4] bevat sterk gelijkende bepalingen.
L'article 6, paragraphe 3, point b), de la CEDH prévoit que tout accusé a droit à «disposer du temps et des facilités nécessaires à la préparation de sa défense, tandis que l'article 6, paragraphe 3, point c) consacre le droit de «se défendre [soi] même ou [d']avoir l'assistance d'un défenseur de son choix [.].