In het advies van 12 maart 1997 bij een voorstel van decreet houdende het taalgebruik op de identiteitskaarten schrijft de Raad van State echter dat het arrest van 6 november 1996 « geen rekening (heeft) gehouden met de hypothese dat de taalwetgeving zelf gewijzigd zou worden, en zich dus ook niet, zelfs niet impliciet, (heeft) uitgesproken over de vraag welke overheid daarvoor bevoegd zou zijn » (zie Gedr. St., Senaat, nr. 1-571/5, 1996-1997, blz. 21, noot nr. 3).
Dans son avis du 12 mars 1997 relatif à une proposition de décret réglant l'emploi des langues sur les cartes d'identité, le Conseil d'État écrit toutefois que l'arrêt du 6 novembre 1996 « n'a pas tenu compte de l'hypothèse où la législation linguistique elle-même serait modifiée et qu'il ne s'est donc pas prononcé non plus, fût-ce implicitement, sur la question de savoir quelle serait l'autorité compétente pour ce faire » (traduction) (doc. Sénat, nº 1-571/5, 1996-1997, p. 21, note nº 3).