In de derde prejudiciële vraag wor
dt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 151, van de Grondwet, van de in het geding zijnde bepalingen « doordat de verzoekende
partij, zonder zich vooraf kandidaat te hebben gesteld en zonder dat de Hoge Raad voor de Justitie zijn grondwettelijke rol kon vervullen, in een post kan worden benoemd, waarbij alle andere rechters die van functie veranderen, zich hiervo
or kandidaat hebben ...[+++]moeten stellen en de met toepassing van de Grondwet ten uitvoer gelegde procedure hebben moeten volgen ».
Par la troisième question préjudicielle, la Cour est interrogée sur la compatibilité avec les articles 10 et 11, combinés avec l'article 151, de la Constitution, des dispositions en cause « en ce que la requérante, sans avoir préalablement posé sa candidature et sans que le Conseil supérieur de la justice ait pu exercer son rôle constitutionnel, peut être nommée à un emploi tandis que tous les autres juges qui changent de fonction ont dû poser leur candidature et suivre la procédure mise en oeuvre par application de la Constitution ».