Wegens dat verschil van statuut vermocht de wetgever, zonder het gelijkheidsbeginsel te schenden, te oordelen dat in een paritair uit magistraten en niet-magistraten samengesteld college enkel de beroepsmagistraten kiezers en verkiesbaar zouden zijn bij verkiezingen aan de hand waarvan de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie die in de Hoge Raad voor de Justitie zitting zouden nemen, worden aangewezen.
En raison de cette différence de statut, le législateur pouvait, sans violer le principe d'égalité, considérer que, dans un collège composé paritairement de magistrats et de non-magistrats, seuls les magistrats professionnels seraient électeurs et éligibles lors des élections permettant de désigner les juges et les officiers du ministère public qui siégeraient au sein du Conseil supérieur.