A Houden de artikelen 220, 221 en 224 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake
douane en accijnzen geen discriminaties in ten aanzien van het algemeen strafrecht en schenden zij bijgevolg de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepalingen op dus
danige wijze worden gelezen dat de verbeurdverklaring waarin is voorzien een reëel karakter heef
t en meer in het bijzonder omdat ...[+++] zij kan worden uitgesproken zonder dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen h
et geval waarin het voorwerp de eigendom is van de veroordeelde en h
et geval waarin het voorwerp de eigendom is van derden, zelfs als zij niets te maken hebben met de fraude, zelfs als zij daarvan niets weten of als zij zijn vrijgesproken,
en meer in het bijzonder in de mate waarin die straf van verbeurdverklaring niet gepaard kan gaan met uitstel noch met opschorting ?
« Les articles 220, 221 et 224 de la loi générale du 18 juillet 1977 sur les Douanes et Accises ne comportent-ils pas des discriminations vis-à-vis du droit pénal général et, par conséquent, violent-ils les articles 10 et 11 de la C
onstitution dans la mesure où ces dispositions sont lues en manière telle que la confiscation qui est prévue a un caractère réel, et plus spécifiquement parce qu'elle peut être prononcée sans qu'il doive être f
ait une distinction entre le cas où l'objet est la propriété du condamné et le cas où l'objet est
...[+++]la propriété des tiers, même s'ils sont étrangers à la fraude, même s'ils ignorent celle-ci ou s'ils ont été acquittés, et plus spécifiquement dans la mesure où cette peine de confiscation ne peut être assortie ni du sursis ni de la suspension ?