Zo heeft het Hof vastgesteld dat de lidstaten hebben willen definiëren dat de zetel van het Parlement, die in Straatsburg is bepaald, de plaats is waar met een zekere regelmaat twaalf periodes van gewone voltallige zittingen moeten worden gehouden, daaronder begrepen de zittingen tijdens welke het Parlement de begrotingsbevoegdheden moet uitoefenen die hem door het Verdrag zijn verleend.
Ainsi, la Cour a constaté que les États membres ont entendu énoncer que le siège du Parlement, fixé à Strasbourg, constitue le lieu où doivent être tenues, à un rythme régulier, douze périodes de sessions plénières ordinaires, y compris celles au cours desquelles le Parlement exerce les pouvoirs budgétaires conférés par le traité.