3. Calls on the Islamic Republic of Iran to adhere to the standards set forth by the UN Basic Principles on the Role of Lawyers, which states that lawyers must be allowed to carry out their work ‘without intimidation, hindrance, harassment or improper interference’ and recognises that lawyers are entitled to freedom of expression, including ‘the right to take part in public discussion of matters concerning the law, the administration of justice and the promotion and protection of human rights’;
3. roept de Islamitische Republiek Iran ertoe op zich te houden aan de in de Grondbeginselen van de VN inzake de rol van advocaten neergelegde normen, die bepalen dat advocaten in de gelegenheid moeten worden gesteld hun werk „zonder intimidatie, hinder, mishandeling of oneigenlijke inmenging” uit te oefenen en waarin wordt erkend dat advocaten recht hebben op vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van „het recht deel te nemen aan het publieke debat over kwesties met betrekking tot de wet, de rechtsbedeling en de bevordering en bescherming van de mensenrechten”;