1.6. The prescribed exterior rear-view mirror on the driver's side of the vehicle must be so located that an angle of not more than 55° is formed between the vertical longitudinal median plane of the vehicle and the vertical plane passing through the centre of the rear-view mirror and through the centre of the straight line 65 mm long which joins the driver's two ocular points.
1.6. De voor de zijde van de bestuurder voorgeschreven buitenspiegel moet zodanig zijn aangebracht dat de hoek tussen het verticale vlak door de lengte-as van het voertuig en het verticale vlak door het midden van de spiegel en door het midden van het 65 mm lange lijnstuk dat de oogpunten van de stuurder verbindt, niet groter is dan 55°.