(13) In the case of detection of infection with low pathogenic avian influenza virus, or in the case of serological evidence of infection, where the presence of the virus cannot be confirmed by virus isolation tests, control measures should differ from those which should apply in the case of detection of highly pathogenic avian influenza virus, taking into account the different levels of risk posed by these two conditions.
(13) Indien besmetting met laagpathogeen aviair influenzavirus wordt aangetoond, of indien de aanwezigheid van het virus in het geval van serologische aanwijzingen voor besmetting niet door virusisolatietests kan worden bevestigd, moet de bestrijding met andere methoden dan de voor hoogpathogene aviaire influenzavirussen voorgeschreven maatregelen plaatsvinden, gezien de verschillende risiconiveau van deze beide situaties.